Je hebt verschillende soorten geheugens. Zo is er een apart geheugen voor feiten en gebeurtenissen en voor dingen die je doet door er bewust bij na te denken. Dit noemen ze het expliciete geheugen. Lopen, zwemmen en fietsen zijn aangeleerde handelingen. Die doe je zonder erbij na te denken. Daarvoor gebruik je het impliciete geheugen. In de hippocampus sla je allemaal nieuwe dingen op. De hippocampus lijkt op een magazijn van herinneringen. Een deel van de herinneringen gaat door naar het langetermijngeheugen. Dat zit in de hersenschors. De amygdalas – een soort computerprgramma voor de hippocampus – zorgen ervoor dat nieuwe dingen worden opgeslagen onder ‘leuk’ of ‘niet leuk’. Iets wat heel leuk is of juist heel vervelend, onthoud je het beste.