In je hand zitten allemaal kleine botjes. Bij je pols heb je acht handwortelbeentjes. Die zijn zo groot als een knikker. Dan komen de vijf middenhandsbeentjes. Dat zijn kleine pijpbeenderen die een waaier vormen vanuit je pols. Maak maar eens een vuist, dan zie je bij de knokkels de uiteinden van de middenhandsbeenderen. En tot slot de vingerkootjes, de botjes in je vingers. Daar heb je er veertien van: twee in je duim en in de andere vingers steeds drie. Ook dat zijn pijpbeenderen. In totaal heb je dus per hand 27 kleine botjes die ervoor zorgen dat je je handen op allerlei manieren kunt gebruiken. Je kunt er zelfs mee praten, door gebarentaal.